De molen

Historie
De Schouwsmolen, op oude landkaarten ook wel Moulin de Thorn genaamd, kent een lange geschiedenis. De huidige naam verwijst naar Peter Schoufs, die in 1561 pachter van de molen was. De naam Moulin de Thorn duidt waarschijnlijk op de eigendomssituatie in de late middeleeuwen. De molen was toen eigendom van de abdij van Thorn. Uit historische documenten blijkt dat de abdij in 1252 ‘een grondrente rustend op de molen van Ittervoort’ ontving.

De Itterbeek en haar molens
De Itterbeek is gelegen in het stroomgebied van de Maas, op de linkeroever van de Maasvallei.
Deze regenrivier ontspringt op het Kempisch Plateau nabij Gruitrode (België) en mondt uit in de Maas bij Wessem. De totale lengte is zo’n 27 km. Het verval bedraagt over deze afstand ongeveer 50 meter. Het totale stroomgebied van de Itterbeek omvat 10.350 ha, waarvan 1.050 ha in Nederlands Limburg is gelegen. 

Locaties van de 15 molens die ooit aan de Itterbeek lagen

Ooit leverde de Itterbeek energie om 15 watermolens aan te drijven; 10 gelegen in het huidige Belgisch Limburg en 5 in het huidige Nederlands Limburg. In de afwatering van het huidige stroomgebied hebben in de loop der historie door natuurlijke processen en door menselijk ingrijpen veranderingen plaatsgevonden. Zo is in 1866 de Lossing gegraven, die een groot deel van het stroomgebied afwatert. Vlakbij Kinrooi kruist deze Lossing de Itterbeek. Op deze kruising vormen de aan- en afvoer van Lossing en Itterbeek een open verbinding. De afvoer via beide stromen wordt gereguleerd door stuwen.

In de jaren vijftig van de vorige eeuw raakten vrijwel alle molens hun professionele functie kwijt. Het waterpeil daalde, de concurrentie met fabrieksmaalderijen was te groot, en veel molenaars verkochten hun stuwrechten om nog een laatste verdienste van de molen te innen. Of zoals de toenmalige eigenaar Jan Simons van de Galdermansmolen bij Tongerlo (B) al in 1991 concludeerde: “Joa, joa, et is allemaol waal prachtig, mer de kens ter neet van aete”. [Bron: Jacq Manders & Maan Verheijen, 1992. Koren op de molen. Langs de Itter. Uitgave van Heemkundevereniging Hunsel]
Van enkele van de 15 molens langs de Itterbeek zijn heden ten dage zelfs geen resten meer terug te vinden. In het Nederlandse deel van de Itterbeek is alleen de Schouwsmolen nog maalvaardig en te bezoeken.

De Schouwsmolen ~ technische details
Het waterrad
Vóór de twintigste eeuw was het hele waterrad en de as van eikenhout. In 1902 werd dit vervangen door een ijzeren as en rozet, met een eikenhouten wiel, waarop ijzeren schoepen bevestigd waren. Het nieuwe rad is eveneens opgebouwd uit hout en metaal, en heeft een diameter van 5,7 meter.
De acht eikenhouten spaken zijn bevestigd in de origine gietijzeren rozet op de as. Op de eikenhouten velg zijn 40 ijzeren, gecoate schoepen geplaats met een afmeting van 69 cm breed en 27 cm diep.

Het gaande werk
In de molen zit op de hoofdas het originele, eikenhouten aswiel of waterwiel. Het wiel is opgebouwd rond 4 kruisarmen en is op de molenas gecentreerd vastgezet met wiggen. Het aswiel bevat 59 essenhouten kammen. Het aswiel brengt zijn draaiende beweging over op de wieg, waarvan de staven zijn vervaardigd van ijzer, gevat in iepenhouten schijven. De wieg heeft 25 staven, een overbrengverhouding van 59:25 = 2,36:1.


Direct boven de wieg, aan dezelfde as die koningsspil wordt genoemd, bevindt zich het spoorwiel. Dit is een groot, iepenhouten wiel. De 82 originele kammen zijn ook hier vernieuwd door essenhouten exemplaren. De ijzeren onderzijde van de koningsas, de taatspen, draait aan de onderzijde in een taatspot waarin olie zorgt voor een soepele beweging Het spoorwiel brengt z’n draaiende beweging over op een tweede rondsel.

Dit rechterrondsel bevatte oorspronkelijk buxushouten staven, maar ook deze bleken te zeer vermolmd om nog te kunnen functioneren. Ze zijn daarom vervangen door ijzeren staven. Vier daarvan zijn schietstaven, die op eenvoudige wijze losgeschroefd kunnen worden. Op deze manier wordt het rondsel ontkoppeld en wordt de maalinrichting uit het werk gezet (bijvoorbeeld om stroom op te kunnen wekken). Dit rondsel heeft 32 staven, met de 82 kammen van het spoorwiel betekent dit dus een overbrengverhouding van 2,56:1. De totale overbrenging van rad tot rondsel bedraagt 1:6,05. Elke omwenteling van het rad betekent ruim 6 omwentelingen van de lopersteen.
De kern van het rondsel is de steenspil. Deze loopt door de steenbus van de onderste steen, de ligger. In een gleuf in de kop van de steenspil, de bolspil, ligt de rijn. Deze gietijzeren beugel is bevestigd in de bovenste maalsteen, de loper; draait de steenspil, dan brengt de draaiende rijn de steen in beweging. Er kan nu gemalen worden: zingendje stein!

De molenstenen
De vorm van de inkervingen in een molensteen (het scherpsel) en de beweging van de bovenste steen (de loper) zorgen voor het transport van het maalgoed naar de buitenzijde van de steen. Rond het centrum van de stenen worden de graankorrels vooral gebroken, terwijl aan de buitenzijde, waar de afstand tussen loper en ligger kleiner is, en het steenoppervlak er groter is, de gebroken graankorrels vooral gemalen worden. Ook zorgen de uitslagen (de uitgekapte delen) van de lopersteen voor koeling van het maalgoed doordat het werkt als een soort ventilator.
Omdat de maalstenen van het rechter steenkoppel is slechte staat waren, zijn ze bij de restauratie vervangen. De oude stenen waren 17der kunststenen, dat wil zeggen dat de diameter ongeveer anderhalve meter is en dat de maalstenen zijn gegoten van een specifiek betonachtig mengsel. Ook de nieuwe stenen zijn kunststenen, waarvan de maallaag bestaat uit kwarts in een soort bindmiddel. Deze stenen zijn 16der stenen, met een diameter van 1,40 meter. Onze nieuwe stenen zijn voorzien van een linksdraaiend zwaaipandscherpsel met 12 voorpanden. Dit scherpsel heeft geringe voorbij-ligging; wanneer de hoofdkerven denkbeeldig doorgetrokken worden, doorkruisen ze net niet het middelpunt. Het scherpsel is opgebouwd uit 12*3=36 kerven, waarmee het geschikt is als ‘uitmaalsteen’ om meel te malen.

Het scherpsel van de nieuwe ligger